Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.

vrijdag 29 april 2016

Politieblog. Waar blijven ze nou?



Een rustige zondagavonddienst op de politie meldkamer in Oost-Nederland. Naast mij zit een collega die net als ik voor 50% werkzaam is op de meldkamer. Hij werkt de andere 50% op straat als agent.

Telefoon. Ik neem op.

‘112 politie, uit welke plaats belt u?’
‘Kunnen jullie alsjeblieft heel snel komen, papa slaat mama!’

Aan de fluisterende stem te horen heb ik een meisje van een jaar of 14 aan de telefoon. Ze klinkt doodsbang. Ze geeft me haar adres.

Ik maak meteen een melding met de dan nog summiere info en zet deze op prio 1. Hier moet namelijk heel snel iemand heen. En terwijl mijn collega drie politieauto’s naar het adres stuurt en ze toestemming geeft om met toeters en bellen te rijden, zie ik op één van de vele schermen voor mij dat die drie auto’s net op dat moment door andere meldingen niet in de buurt zijn. 

Mijn prio 1 is om zoveel mogelijk informatie van het meisje te krijgen en haar aan de lijn te houden. Ik vraag naar haar naam en hoe oud ze is. Ze zegt haar naam en dat ze tien jaar is en verstopt zit op zolder met een telefoon die ze ergens kon pakken.

‘Weet je waar je mama nu is?’ 
‘Op de wc, ze moet overgeven’
‘En papa?’ 
‘Beneden. Wat moet ik doen als hij boven komt?’ piept ze.

Ik zeg dat de politie naar haar onderweg is en dat ik met haar blijf praten tot de politie naast haar staat.

‘Als papa boven komt, dan leg je de telefoon naast je neer, op de kop, dan ziet hij niet dat je belt, maar weet ik wat er gebeurd.’

Ik moet er werkelijk niet aan denken dat die man naar boven komt en haar wat aan doet. Ik kijk op het scherm waarop ik de politieauto’s zie rijden en wil ze wel naar voren duwen. Al weet ik dat de collega’s die naar de melding rijden alles doen om er zo snel mogelijk te zijn.

‘Heb je nog broertjes of zusjes?’ 
‘Mijn zusje is acht maanden en mijn broertje twee jaar. Ze zijn beneden.’

Ow shit, ook dat nog. Er zal toch niks met die kinderen gebeuren? En heeft de moeder medische hulp nodig? 

Alles wat het meisje me vertelt type ik in het meldingenscherm en dat geeft mijn collega door aan de aanrijdende collega's in de politieauto’s. Ze is nog maar tien, maar ze klinkt zo wijs. Veel te wijs, veel te oud. Papa heeft geen wapens, hij slaat met zijn handen. Nee, ze heeft geen bloed gezien. Er is een grote hond, die zit in de achtertuin.

Terwijl ik haar gerust blijf stellen door te zeggen dat “we” eraan komen, vertelt ze precies wat ik weten moet. Voor haar veiligheid, maar ook voor de veiligheid van de collega’s die aanrijdend zijn.

‘Waar blijven ze nou! Ze zitten toch vlakbij!’

Het meisje barst in huilen uit, maar probeert dit zonder geluid te doen. Ik bijt op mijn onderlip. Vijf minuten zijn er pas om. Het voelt als vijf uur.

‘Hij mag echt niet weten dat ik bel, dan wordt hij nog bozer’ snikt ze.

Ik zeg haar dat ik heel trots op haar ben. Dat ze haar moeder heel goed helpt en dat het zo goed van haar is om 112 te bellen. Gevoelsmatig kruipen de auto’s over het scherm, al weet ik beter.

‘Hij komt naar boven, hij komt naar boven!’

Fluisterend schreeuwen, het kan. M’n hart slaat over en ik vraag haar wat ze hoort. Het blijkt de deur te zijn van de woonkamer. Ze hoort haar moeder huilen.
De man loopt de trap op en dan weer terug naar beneden. Het geweld lijkt dan gestopt te zijn, ze hoort niks meer. Maar niks horen kan ook wat anders betekenen.

Nog nooit heb ik me zo machteloos gevoeld. Ik kan niks doen achter al die schermen aan de telefoon. Ik kan alleen maar met haar praten. Ik wou dat ik vleugels had om binnen een minuut naar haar toe te vliegen en haar vast te pakken en veilig van die zolder af te trekken.

De eerste politieauto nadert de plaats. ‘Ze zijn er bijna, echt waar’ zeg ik. Dat is niet helemaal waar, maar ik weet niet meer wat ik zeggen moet op deze kreet om hulp. Ik blijf met haar praten, haar geruststellen en informatie vragen over wat ze hoort.

En dan zie ik de eerste politieauto de straat inrijden. En dat zeg ik haar. 

‘Henrieke, ze zijn er hoor.’ zegt de collega naast me. Dat is geweldig, maar ik hang niet op. Niet voordat ik zeker weet dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik kan en wil haar figuurlijk niet loslaten voor ik 200% zeker ben dat ze veilig is. 

‘Ik hoor stemmen beneden’ zegt ze angstig. 
‘Ik denk dat die stemmen van de politieagenten zijn. Ze komen je helpen, en je moeder ook.’
‘Er komt iemand de trap op, er komt iemand de trap op!’ Paniek in haar stem.

‘Henrieke, ze zijn er hoor, hang maar op’ zegt mijn collega naast me weer.

Ik hang niet op. Ik hoor een vriendelijke vrouwenstem tegen het meisje praten. Dat moet een collega zijn. Een collega die ik wel kan zoenen. Ik vraag het aan het meisje. Of er een agente naast haar staat. Huilend zegt ze dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik hoor de opluchting in haar stem. Ik zeg haar dat ik op ga hangen en dat ik zo trots op haar ben dat ze gebeld heeft.

Als de verbinding verbroken is, voel ik ineens hoe moe ik ben.

Als ik na lange tijd de collega’s weg zie rijden van het adres, bel ik ze op. Ik moet weten hoe het met het meisje is. En voel me pas weer een beetje ontspannen als zij me vertellen dat het goed met haar gaat.

De vader werd aangehouden, moeder bleek niet echt gewond te zijn. Alle drie de kinderen waren ongedeerd. Hulpverlening voor het gezin werd opgestart.
Dankzij dat kleine dappere meisje op zolder. 


Volgende politieblog: 19 mei


Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.