Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.

donderdag 24 maart 2016

Politieblog. Onbetaalbaar tientje

Zondagmorgen in een politiebureau in Oost-Nederland. Ik heb weekenddienst en mag als forensisch onderzoeker aan het werk. Mij is gevraagd naar een woning te gaan alwaar ingebroken is. Ik rijd naar de woning waar de bewoonster mij opwacht, een hele vriendelijke vrouw in de leeftijd van mijn moeder. Ik stel me voor en leg uit wat ik kom doen: sporen zoeken van de dader. 

Ik onderzoek eerst het opengebroken raam waardoor de inbreker naar binnen is gegaan. Daarna loop ik met de vrouw door de woning. Ze laat me de opengetrokken laden van de kasten in de woonkamer zien. De vrouw is zichtbaar aangedaan, maar houdt zich groot. De laden staan nog open, de televisie en I-pad zijn echter niet aangeraakt. In de woonkamer veel ingelijste foto’s van een man. Haar overleden man vermoed ik, maar ik vraag er niet naar. Het gaat me ook niks aan. 

In een kamer die is ingericht als kantoor zie ik dat de computer er nog staat. Hier ligt de inhoud van kasten en laden op de vloer, voornamelijk documenten. De inbreker heeft overduidelijk gezocht naar sieraden en geld, apparatuur was niet interessant.

Als ik de slaapkamer inloop, zie ik dat de laden van de nachtkastjes zijn omgekiept op het bed. Sieradendoosjes liggen er geopend en leeg bij. 
¨Ze hebben de gouden manchetknopen van mijn overleden man meegenomen” zegt de vrouw.

Ik weet even niet wat ik zeggen moet. 

“Hij is twee jaar geleden veel te jong overleden, hij was ziek. Hij heeft ze ooit gekregen, maar hij droeg ze nooit. Eigenlijk waren ze heel lelijk. Maar ze waren wel van hem.” 

De vrouw kijkt bedroefd. En ik begrijp heel goed waarom. Mooi of niet, er hangen dierbare herinneringen aan die manchetknopen. En ook aan het horloge wat de vrouw ooit van haar man kreeg en nu ook weg is. Ik onderzoek alle doosjes grondig op sporen van de dader. 

Op een kastje ligt een bruin lederen portemonnee. De vrouw ziet me kijken. “Die heb ik al aangeraakt” zegt ze. “Dat was zijn portemonnee. Alle pasjes zitten er nog in. Maar er is een briefje van tien euro uit gehaald.” 

“Tien euro is niet zo erg” denk ik. Maar dan zie ik ineens de tranen in de ogen van de vrouw, terwijl ze met de portemonnee in haar handen staat. 

“Mijn man was heel ziek. We zijn nog een keer het centrum ingegaan en toen hebben we geld gepind. En daar zei hij mij dat dit de laatste keer was dat hij geld zou pinnen. Ik geloofde hem niet. Maar hij kreeg helaas gelijk. Kort daarna is hij overleden. Van dat geld was nog één briefje van tien euro over. Dat heb ik in zijn portemonnee laten zitten. Een mooie en dierbare herinnering aan die laatste keer samen in het centrum en aan zijn woorden. En dat is nu weg. Ik heb er wel duizend euro voor over om dat briefje terug te krijgen.” De vrouw barst in huilen uit. 

Ik praat met haar terwijl ik alles op alles zet om zoveel mogelijk sporen te vinden van de dader. Maar ik weet dat als we de dader vinden, het briefje van tien euro nooit terugkomt. Misschien die lelijke manchetknopen wel. En misschien worden de daders gestraft. Maar voor die tien euro is al lang sigaretten of wat anders gekocht. Dat briefje is weg. Dat was niet zomaar tien euro. Dat was een onbetaalbaar tientje. En ik heb me nog nooit zo machteloos gevoeld. Omdat ik zeker weet dat het nooit terugkomt. 

Inbrekers houden er geen rekening mee met wat ze mensen aandoen. Ze stelen niet alleen spullen, maar ook herinneringen. Waardoor mensen vaak zo verdrietig zijn. En daarom doe ik alles wat ik kan om inbrekers te vinden. Als de televisie weg is, is dat meestal niet zo erg. Een televisie is gewoon een bak met plastic, draden en metaal. Maar herinneringen zitten vaak in kleine dingen. In beeldjes of sieraden. En in dit geval in tien euro. 

Waarschijnlijk dacht de inbreker: “Een tientje, da’s niet veel.” En was hij of zij teleurgesteld bij het vinden van zo’n klein bedrag. Maar het werd toch meegenomen. En daarmee niet alleen het waardebedrag van tien euro, maar ook een onbetaalbaar bedrag aan herinneringen.

Misschien lossen we de inbraak op, ik ga ervoor en ik hoop het. Maar deze herinnering zal nooit terugkomen. De herinnering aan een briefje van tien euro, aan dit onbetaalbare tientje. 

dinsdag 22 maart 2016

Politieblog. Guus is boos.




‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Zutphen. Ik ben boos en ik ga naar de trein!’
Verschrikt spring ik op uit mijn stoel op de meldkamer van de politie en herhaal wat de jonge jongen die hoorbaar verstandelijk beperkt is tegen me zegt. Twee collega’s springen ook op, klaar om treinen te laten stoppen en alles en iedereen aan te sturen om te voorkomen dat hij voor de trein stapt. 

Aan de praat houden dus.

‘Wat ga je daar doen dan?’ vraag ik een beetje angstig.
‘Ik ga naar Arnhem, ik ben boos en ik ben weggelopen.’
Ook dit herhaal ik, waarop mijn twee collega’s zichtbaar opgelucht weer gaan zitten, net als ik.

Ik vraag naar zijn naam en vraag waarom hij zo boos is. Hij zegt dat hij Guus heet en dat hij boos is op zijn begeleiders. En hij zegt zo zenuwachtig te zijn voor zijn verjaardagsfeestje een week later. En dan begint hij hartverscheurend te huilen. Ik zeg hem dat hij beter terug kan gaan naar huis, daar missen ze hem vast. Hij stopt met huilen en zegt boos dat hij toch met de trein gaat. Blijkbaar is hij al op het station, want ik hoor op de achtergrond een trein. En dan zegt hij dat hij in de trein is gestapt. Weer moet hij huilen.

´Guus, zullen we afspreken dat je naar Arnhem gaat en dan in Arnhem weer in de trein naar Zutphen stapt?´
´Ik ga naar Arnhem, hoe heet jij?’ Guus klinkt weer wat vrolijker, maar wel erg zeker van zijn zaak.
´Ik heet Henrieke. Spreken we af dat je terug gaat naar Zutphen als je in Arnhem bent?`
‘Ja dat is goed, dat doe ik’
‘Goed zo, Guus. Afspraak is afspraak hè.’
Ik verbreek de verbinding en daarna spreek ik met andere mensen die 112 bellen. Ondertussen wel hopend dat Guus echt terug naar huis gaat. Het is al laat, hij moet niet de laatste trein missen.

Dertig minuten later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem’
Ik herken meteen de stem van Guus. 
‘Guus, ben je in Arnhem? Ga je terug naar Zutphen?’
‘Nee, ik ga de stad in, ik wil nieuwe schoenen.’
‘Guus, je hebt me beloofd terug te gaan, dit vind ik niet leuk.’
‘Kan me niet schelen Henrieke, ik wil nieuwe schoenen. En ik wil niet terug, ik ben boos op de begeleiding.’
‘Maar Guus, het is hartstikke laat, de winkels zijn dicht, je kan nu geen nieuwe schoenen kopen.’
‘Oh ja…’
‘Guus, we maken een nieuwe afspraak. Je gaat in Arnhem een half uurtje in de etalages naar schoenen kijken die je hebben wilt. Volgende week ben je jarig. Dan kan je aan iedereen geld vragen om die nieuwe schoenen te kopen. Als je weet welke je hebben wilt, ga je terug naar de trein, naar Zutphen. Je kan niet de hele nacht in Arnhem blijven, het is veel te koud.’
‘Ja dat is een goed idee Henrieke, dat ga ik doen, dank je wel.’
En Guus, 112 mag je alleen bellen in geval van nood. Als er iemand misschien doodgaat of je betrapt een inbreker ofzo.’

Twintig minuten later is een collega met iemand aan de telefoon die 112 heeft gebeld en ik maak uit zijn antwoorden op dat hij toch weer Guus aan de telefoon heeft. Ik roep naar hem dat ik het gesprek wel over neem.
‘Guus, met Henrieke. Heb je schoenen uitgezocht?’
‘Ja hele mooie. Van Adidas, zwarte.’
‘Wow, mooi zeg. Ga je dan nu terug naar het station?’
‘Nee, ik ga de kroeg in!’
‘Guus, we hadden een afspraak. En afspraken daar moet je je aan houden. Ik wil echt dat je terug gaat naar het station en in de trein naar Zutphen stapt.’
‘Je zeurt net zo als alle andere vrouwen.’
Ik bijt mijn onderlip kapot om niet in lachen uit te barsten en probeer een beetje streng te klinken.
`Dat klopt Guus. Maar je gaat nu wel terug naar het station.’
‘Ja okee, doei.’

Ik ben er niet gerust op dat hij naar het station gaat. Een collega van de meldkamer belt naar de zorginstelling waar hij woont. Daar krijgen we geen contact mee. Guus is ook nog niet als vermist opgegeven. Hem terugbellen lukt niet. Gewoon maar hopen dat hij onze afspraak nakomt dus.

Tien minuten later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem.’
Wederom herken ik de stem van Guus. Hij begrijpt overduidelijk niet waarvoor 112 bedoeld is.
‘Hoi Guus! Waar ben je, op het station?’
‘Nee, in Arnhem. Ik ben bij de hoeren geweest.’
Ik kan er niks aan doen, maar ik schiet in de lach. En ik twijfel of ik het wel goed gehoord heb.
‘Waar ben je geweest?’
‘Bij de hoeren.’
Gezien het tijdsverloop kan er niet veel gebeurd zijn. En daarom durf ik de volgende vraag wel te stellen.
‘Wat heb je daar gedaan dan Guus?’
‘Mijn middelvinger opgestoken!’
Ik lig letterlijk dubbel van het lachen, ik heb er geen controle meer over. En dat hoort hij uiteraard.
‘Je lacht me uit!’
‘Nee, ik lach je niet uit, je maakt me aan het lachen. Dat is wat anders. Heb je je middelvinger opgestoken bij de hoeren? Dat kan echt niet hoor, waarom heb je dat gedaan?’
‘Ja nou, ik liep er langs en toen wenkte die mevrouw dat ik naar binnen moest komen en dat heb ik gedaan en toen heb ik mijn middelvinger opgestoken en ben ik weggegaan.’
‘Maar waarom dan?’
‘Ik maak zelf wel uit wat ik met mijn geld doe, daarom.’
Even ben ik sprakeloos. Die Guus is toch niet echt gek.
’Ja dat is zo Guus. Ga je dan nu naar het station?’
‘Misschien wel Henrieke, doei.’

Weer een kwartier later.
‘112 Politie, uit welke plaats belt u?’
‘Uit Arnhem, dat weet je nou toch wel een keer. Ik ben op het station. Er is geen trein en ik moet plassen.’
‘Hey Guus, wat goed dat je onze afspraak bent nagekomen en op het station bent. Ik ga meteen voor je kijken hoe laat de trein gaat.’
‘Ik moet plassen, waar is de wc?’
‘Ik denk dat er geen wc is Guus, je moet wachten tot je in de trein bent vrees ik.’
Ondertussen kijk ik op de website van de NS hoe laat de trein gaat naar Zutphen. En zie ik opgelucht dat hij net op tijd op het station is om de laatste trein te halen.
‘Guus, over 12 minuten gaat van spoor 3 de trein naar Zutphen. In die trein is een wc. Je moet het dus even ophouden. Spreken we af dat je in die trein stapt?’
‘Ja, is goed Henrieke, ik moet echt nodig plassen, dus ik ga met die trein.’
‘Goed zo Guus. Ik ben trots op je. Je gaat met die trein naar Zutphen en dan naar huis, lekker slapen.’
‘Ja, ga ik doen Henrieke, dank je wel.’
‘Dag Guus, goede reis.’

Ik leun achterover. Hij is nog steeds niet als vermist opgegeven, maar hij gaat naar huis. Althans, dat hoop ik, maar ik heb er vertrouwen in. Guus moet gewoon terug naar huis. 

Drie kwartier later. Als ik net een echt 112-gesprek heb verwerkt en de verbinding heb verbroken, roept een collega naar mij. ‘Telefoon voor jou, Guus!’
Ik neem het gesprek over.
‘Hai Guus, met Henrieke.’
‘Hoi Henrieke, ik ben thuis hoor. Dat hebben we afgesproken hè, jij en ik.’
‘Ja Guus, dat hebben we afgesproken, jij en ik. Ik ben trots op je dat je thuis bent en dat je je aan onze afspraak hebt gehouden.’
‘Ja. Ik lig in bed. Ik ga slapen. Want ik ben thuis, zoals we dat hebben afgesproken, jij en ik.’
‘Goed zo Guus. Ga maar lekker slapen jongen. En ik hoop dat je volgende week een heel leuk feestje hebt.’
‘Dank je wel Henrieke. Ga jij ook maar slapen, je moet niet zolang werken.’
‘Ik ga later slapen. Droom maar fijn, dag Guus.’


Is 112 hiervoor? Nee, absoluut niet. Maar Guus is niet meer boos en weer veilig thuis. Waar niemand hem gemist lijkt te hebben. De rest van de nachtdienst zit ik met een glimlach van oor tot oor op de meldkamer. En hoop ik echt dat Guus over een week na een leuk feestje die mooie schoenen kan gaan kopen. 


De naam Guus en de plaatsnamen zijn in deze blog voor zijn privacy veranderd. De rest is waargebeurd. 

Het verkeerde gebruik van 112 door Guus heeft geen gevolgen gehad voor andere 112-bellers. 

Spoed? Bel 112
Politie? Bel 0900-8844

Wondere wereld Perú. Column voor Contact

Deze column is geplaatst in de Contact Zutphen-Warnsveld

“Maar wat doe je daar nou eigenlijk, daar in dat kindertehuis in Perú?” wordt me geregeld gevraagd. Eigenlijk doe ik niks. Niks bijzonders. Ik ben er gewoon. Klets met de kinderen, speel een spelletje met ze, geef ze een knuffel. Gewoon de dingen waar de mensen die er werken geen tijd voor hebben. Zij zijn vaak alleen, soms met twee mensen. En dat is heel hard werken met achttien jongens. Individuele aandacht is er dus bijna niet. Bij een aantal komt af en toe familie op bezoek. Een oom, een tante, soms zelfs één van de ouders. Gouden momenten voor de jongens, maar het levert soms ook schrijnende situaties op. Zo zie ik bij een jongen van twaalf die er al jaren woont ineens een vrouw met een baby. Een meisje van tien dagen oud, zo blijkt. De jongen zit vertederd op de grond met de baby. Ik loop naar hem toen en vraag of de baby zijn nichtje is. De vrouw ziet er namelijk te jong uit om zijn moeder te kunnen zijn, dus ik denk dat zij een oudere zus van hem is. Ze is overduidelijk heel arm. Maar ik krijg dan toch te horen dat de vrouw zijn moeder is en de baby zijn zusje. Typisch zo’n moment dat ik twijfel aan mijn Spaanse woordenschat. En eigenlijk maar hoop dat ik het niet goed begrepen heb. In dit geval heb ik het uitstekend begrepen. Helaas. Ik maak foto’s van hen drie samen en beloof ze af te drukken en aan hem te geven voor ik naar huis ga. Even later vertrekt de moeder, met de baby. De jongen blijft achter in het tehuis. De kans is groot dat hij zijn moeder en zusje pas terugziet als de baby kan lopen. Ik speel en klets nog met hem. En zie de pijn in zijn ogen. Hoe is het toch mogelijk dat er nog een baby komt? Ik weet dat de jongen nog een zusje heeft wat door oma in het Amazonegebied wordt opgevoed. Geboorteplanning is niet gewoon hier. En wat de toekomst van dit kindje zal zijn… 
De volgende dag gaan we met de jongens naar het strand. Het strand is vies. Overal ligt plastic, slachtafval en zelfs meubilair. Ook iets waar ik niet aan kan wennen hier in Perú. Iedereen gooit alles van zich af op straat. Als één van de jongens uit het tehuis dat doet leg ik uit waarom hij dat niet moet doen: dat afval waait de zee in. En de vissen eten dat plastic. En dan gaan de visjes dood. En dan kan jij geen ceviche meer eten, want dan zijn er geen visjes meer. Ceviche is een traditioneel Peruaans gerecht met vis. En de kinderen zijn er gek op. Dus ik hoop maar dat mijn uitleg helpt.
Terwijl de kinderen in zee spelen zie ik op meerdere plekken ook gebruikte condooms op het strand. Te ranzig voor woorden natuurlijk. Maar het maakt me ook blij… Blij, omdat daarmee wel ongewenste zwangerschappen zijn voorkomen. En hopelijk deze verliefde stelletjes eerst aan hun eigen leven werken voordat er een kindje komt. Zodat het kindje ook een liefdevolle goede toekomst krijgt en niet in een tehuis of op straat terecht komt. Nooit gedacht blij te zijn gebruikte condooms op een strand te zien.. Wondere wereld hier af en toe. Nou nog hopen dat ze deze ook op gaan ruimen…




maandag 21 maart 2016

Politieblog. Van de ratten besnuffeld.

Ik ben ooit begonnen bij de politie aan de balie van het Politieteam Zutphen. Nu al 14,5 jaar geleden. Ik heb daar twee jaar met heel veel plezier gewerkt, met hele leuke collega’s. 

Iedereen die het politiebureau binnen komt, heeft de politie nodig, op wat voor manier dan ook. En daarvoor zitten er mensen aan de balie, om iedereen te helpen. Soms op een onverwachte manier…

Ik heb met een andere collega een balie dienst als er een vrouw het politiebureau binnen komt lopen. Aan één vinger van haar hand, die ze met een vies gezicht ver voor haar uit houdt, hangt een wit plastic tasje met iets erin. Aan het tasje hangt een briefje.

Ze zet het tasje op de balie en roept meteen dat ze aangifte wil doen van bedreiging. Dan zie ik ook de tekst op het briefje. “Je bent een vuile rat” staat er met grote letters op geschreven. De vrouw zegt dat ze ruzie heeft met iemand en dat ze deze morgen dit tasje aan de antenne van haar auto vond. Ik open het tasje en zie een doosje met gaatjes. Het is overduidelijk een doosje van een dierenwinkel. Ik pak het doosje uit het tasje en open het, een beetje bang voor wat ik aan ga treffen. Ik ben gek op dieren, van dieren moet men afblijven. Ik verwacht een dode rat te vinden, maar tot mijn verbazing zie ik meteen een snuit van een nieuwsgierige rat door de opening naar buiten steken. Een vrolijke, bruine tamme rat die net zo verbaasd terugkijkt naar mij. Verbaasd over waar ze nu terecht gekomen is. De vrouw deinst terug bij het zien van de rat en wordt even later door een collega meegenomen die haar aangifte gaat opnemen. De rat blijft achter bij ons aan de balie. Het briefje en het tasje worden verpakt voor sporenonderzoek. Ik voer het beestje wat korstjes van mijn brood wat ik heb meegenomen als lunch en op een schoteltje krijgt de rat water. 

De aangifte is snel opgenomen, de vrouw loopt het politiebureau uit. Ze wil niks meer met de rat te maken hebben laat ze nog weten.

Tja, en daar zitten we dan. Met de rat. De dierenpolitie bestond nog niet. Een opvang zoeken? Het doosje gaf geen aanwijzing in welke dierenwinkel de rat gekocht was, dus terugbrengen kon niet. Wat nu? Het ratje eet mijn broodkorstjes en ondertussen ook het kaas van mijn broodje. En eigenlijk ben ik meteen gek op dit beestje met deze valse start. Dus ik zeg dat ik de rat wel mee wil nemen. Na intern overleg wordt besloten dat ik de rat mee mag nemen. 

Na het werk ga ik met het ratje naar een dierenwinkel in de buurt en laat me voorlichten over de verzorging van een rat. Ik heb konijnen in huis en weet alles van die langoren, maar een rat is nieuw voor me. Daar blijkt ook dat de rat een meisje is. Ik koop een kooi, voer en speeltjes en ga naar huis. Met Fleur. Want dat is vanaf nu haar naam. Een fleurige naam voor een vrolijk ratje met een valse start. 
Toch ga ik met lood in mijn schoenen naar huis. Want ik woon samen en hij is er inmiddels wel aan gewend dat de konijnen los in huis lopen en dat ik gewonde vogeltjes verzorg. Maar of hij hier zo blij mee is? 

Uiteraard mag ik thuis niks vertellen over mijn werk, maar ik vertel wel dat dit ratje is misbruikt bij een bedreiging. Ook hij is gelukkig gek op dieren en Fleur wordt warm opgenomen in ons huis. Ze loopt op onze schouders, snuffelt door het huis en zelfs de konijnen vinden het prima dat er ook een beestje met een lange staart door het huis loopt.

De relatie houdt geen stand. Zo gaat dat soms. De konijnen, Fleur en ik verhuizen naar een ander huis. Waar Fleur ook gewoon lekker rat mag zijn en lopen en snuffelen en op mijn schouder televisie meekijkt. 

Ze wordt oud. Kale plekjes in haar vacht ontstaan en ze is minder actief. En ze eet steeds minder. Ratjes worden niet zo oud. Een nadeel van ratjes als huisdieren. Al blijft ze lekker op mijn schouder liggen als ik thuis ben. Ze is dan twee-en-een-half jaar oud. Heel oud voor een ratje. 

Op Valentijnsdag kom ik thuis na het werk en zie dat het echt niet goed met haar gaat. Ik pak Fleur op, neem haar op schoot en aai haar. Even later overlijdt ze, op mijn schoot. Ik zit met dikke tranen op de bank met een dode Fleur. Ik begraaf haar later in de tuin. 

Twee-en-een-half jaar hebben we veel lol met elkaar gehad. Dit ratje dat met kwade bedoelingen gekocht is om iemand te bedreigen, gaat dood op de dag van de liefde: Valentijnsdag. Misschien ben ik van de ratten besnuffeld dat ik haar meenam. Maar van dieren blijf je af. En elke Valentijnsdag moet ik toch altijd even aan haar denken. Een liefdevol leven heeft ze toch gehad.

zaterdag 19 maart 2016

Jordien de Boer. Omdat ze niet vergeten is.



En zo ineens gebeurt het, ik rijd in Zutphen vanaf het industrieterrein De Mars richting de Deventerweg. En zo ineens sta ik voor de stoplichten te wachten en ineens realiseer ik me pijnlijk dat ik 100 meter daarvoor niet naar links gekeken heb. Naar links richting de Brandts Buijsstraat, waar op de hoek van het kruispunt het kruis staat met jouw naam erop. Jouw naam, Jordien. Ik ben je niet vergeten, echt niet. De weg is daar veranderd en ik moest even goed opletten. Maar ik ben het kruispunt voorbij gereden waar jij verongelukte, zonder opzij te kijken, zonder aan je te denken. Ik voel me schuldig en naar, maar echt, ik ben je niet vergeten en ik zal je nooit vergeten. Al ben je nu al meer dan 22 jaar dood. 

Echt vriendinnen waren we niet, wel klasgenoten. De laatste drie jaar van de basisschool zaten we bij elkaar op school. Jij was een paardenmeisje, gek op paardrijden. Zelfs in de pauze, met andere klasgenoten, speelde je “paardje”. Ik had toen niks met paarden. Nog steeds niet trouwens. Ik was er toen een beetje bang voor, en om eerlijk te zijn: ik ben nog steeds een beetje bang voor paarden. Ik ben niet bang voor spinnen of slangen of ezels. Wel voor paarden. Jij had daar heel hard om moeten lachen. Ik hoor nog wel eens jouw lach. Je had zo’n opvallende, harde, vrolijke lach waar je altijd aan te herkennen was. 

Jij was 3 januari jarig, ik 5 februari. Tussen jouw en mijn verjaardag waren geen andere klasgenoten jarig, geen andere traktaties in de klas. Opvallend voor een klas met 43 leerlingen. Als dertienjarige was ik 33 dagen na jouw dood dus net zo oud als jij toen je overleed. Op dag 34 overleefde ik jou. Hoe kan je als 13-jarige nou iemand overleven?

We gingen naar dezelfde middelbare school in 1992, maar kwamen in andere klassen. Jij ging naar de MAVO/HAVO brugklas. In groep 8 vertelde je me een beetje in paniek dat je in de papieren van de meester had geneuzeld en had gezien dat je een MAVO/HAVO advies had gekregen. Ik heb je toen verteld dat je echt wel via de HAVO naar het VWO zou kunnen. Je deed zo je best in de brugklas, je zou het zeker gered hebben. 

Aan het einde van groep 8 was er de musical. Jij deed daarin een dansje met twee anderen op het nummer Losing my Religion van REM. Na jouw dood ben ik mijn geloof verloren. Als God bestaat, had jij geleefd, zo dacht ik er over. Ik ben gelovig opgevoed, maar heb nooit meer geloofd.

Dertien jaar ben je maar geworden. Een kind, een meisje, een puber, een brugklasser. Op maandagochtend 26 april 1993 op weg naar de gymles op het veld aan de Brandts Buijsstraat. En bij het oversteken dacht jij nog voor die vrachtwagen langs te kunnen. Dat kon je niet. En de chauffeur kon niet meer remmen. Een dag later stond er een houten kruisje. Ter nagedachtenis aan jou. Niemand in mijn omgeving weet wie dat kruis heeft neergezet. Het is al een paar keer vervangen. Op je sterfdag heb ik er wel eens bloemen neergelegd. Of een kaarsje. Soms kan ik niet begrijpen dat je langer dood bent dan dat je geleefd hebt. Dan begrijp ik de begrippen tijd en leven en dood niet meer. Soms vraag ik me af wat je nu zou hebben gedaan. 

Ik heb je naam op google ingetikt. Daar ben je niet te vinden. Eigenlijk wel logisch, vier dagen voor jouw dood werd het internet toegankelijk. Maar niet voor gewone brugpiepers zoals wij dat toen waren. 

Vandaag leg ik bloemen bij het kruis. En weet ik dat ik er nooit meer voorbij zal rijden zonder aan jou te denken. En ik schrijf deze column. Omdat je niet vergeten bent Jordien.


I thought that I heard you laughing
I thought that I heard you sing
I think I thought I saw you try

But that was just a dream
That was just a dream

Bron Engelse tekst: Losing my religion van R.E.M. 

Deze column is gepubliceerd in de Contact.



vrijdag 18 maart 2016

Politieblog. Niet te filmen.

Zondagmiddag. Op verschillende plaatsen heb ik sporenonderzoek gedaan. Als ik daarmee klaar ben ga ik naar het dichtstbijzijnde politiebureau om het schriftelijk werk te doen. Ik klets wat met agenten die ook aan het einde van hun dienst hun bevindingen in het politiesysteem aan het tikken zijn en log in. Ik pak de sporen erbij die ik die dag aangetroffen heb en begin met het invoeren ervan in de systemen zodat ze zo snel mogelijk nader onderzocht kunnen worden om de daders van de verschillende misdrijven te kunnen vangen. 
Daar heb ik graag koffie bij. En ik vraag de agenten of ze ook koffie willen. Dat willen ze. En terwijl ik bij de koffie automaat de bekertjes sta te vullen hoor ik in mijn oortje via de portofoon dat de agenten van dit politiebureau door de meldkamer worden opgeroepen om met spoed naar een paar straten verderop te rijden waar iemand op de fiets is aangereden door een auto. Het slachtoffer is niet aanspreekbaar en het ziet er niet goed uit. Meteen hoor ik de agenten het bureau uitrennen en zie ik twee politiewagens met sirenes aan naar het ongeval rijden. En blijf ik achter met vijf bekertjes koffie. 

Ik kan één bekertje koffie kwijt aan een collega die tijdelijk bij de recherche werkt en één aan de Operationeel coördinator. Meer mensen zijn er niet. De andere twee bekertjes koffie gooi ik meteen door de gootsteen, die komen niet op voorlopig. We luisteren mee en horen wat de agenten aantreffen die er eerder dan de ambulance zijn omdat het ongeval zo dicht bij het bureau is. We horen hoe de ambulance aan komt rijden. En dat de meldkamer zegt dat de traumahelikopter ook aan komt vliegen. 

Wij blijven in het bureau. Wij hebben andere functies en taken die dag. Op de plaats van het ongeval redden de aanwezige agenten het prima. De traumahelikopter horen we aan komen vliegen. De piloot zoekt de beste plek om te landen en dat blijkt de parkeerplaats naast het bureau te zijn. Een agent die net in dienst is gekomen is gevraagd heel snel zijn uniform aan te trekken, hij rijdt naar de helikopter om dan met de arts uit de helikopter in de politiewagen met spoed naar het slachtoffer op straat te gaan. Op de plaats van het ongeval wordt hem door de arts gevraagd terug te gaan naar de parkeerplaats ter beveiliging van de piloot en de helikopter. De arts weet blijkbaar al wat komen gaat… 

De collega van de recherche en ik kijken naar buiten. Eerlijk is eerlijk: zo’n helikopter is gaaf om te zien. En dat vinden veel mensen. We zien namelijk steeds meer mensen aan komen lopen en rijden. We kijken elkaar aan, waarop de collega van de recherche naar de kleedkamer gaat om zijn politie uniform aan te trekken en zijn koppel met bewapening om te doen, waarna we samen naar de helikopter lopen om de collega te helpen de mensen op afstand te houden. Want inmiddels staan er zeker driehonderd mensen, de meesten met de telefoon in de hand om te filmen of om foto’s te maken. 

Ik begrijp best dat er zoveel mensen op af komen. Een helikopter landt niet elke dag in deze plaats. En zeker geen traumahelikopter. Gelukkig maar, als deze helikopters moeten landen is er immers iemand die echt in levensgevaar is. Er staan heel veel mensen met kinderen. Kinderen klein en groot. Maar beseffen die ouders dan niet dat deze helikopter er niet voor de sier staat? Maar om iemand te helpen die er heel slecht aan toe is? Dat wil je je kinderen toch niet laten zien?

Via ons oortje horen we dat het slachtoffer met de traumahelikopter naar een academisch ziekenhuis gebracht zal worden. De ambulance zal het slachtoffer van de plaats van het ongeval naar de helikopter brengen. Dat betekent voor ons dat het slachtoffer de traumahelikopter ingetild zal moeten worden. En dat met zoveel mensen er om heen. 

Op een plaats-delict worden vaak politielinten gespannen waar omstanders niet onderdoor mogen. Zodat slachtoffers afgeschermd zijn, sporen niet verstoord worden en wij ongestoord ons werk kunnen doen. Daar is hier op deze hele open parkeerplaats geen tijd en ruimte voor. Bovendien kunnen we geen linten spannen want de ambulance moet er zo snel mogelijk doorheen. Als we horen dat het slachtoffer in de ambulance ligt kunnen we alleen maar ruimte creëren voor de ambulance door mensen te vragen aan de kant te gaan en vragen we zoveel mogelijk mensen om weg te gaan. Vooral mensen met kinderen, omdat dit geen aanblik is voor kinderen. Er zal zo meteen iemand zwaargewond op een brancard uit een ambulance in de helikopter getild moeten worden. En dat zeggen we ook tegen de omstanders. Een aantal mensen met kinderen gaat weg, maar veruit de meesten blijven staan, de telefoon in de hand. Ook met kleine kinderen. Er is geen tijd voor uitgebreide uitleg of discussie. De ambulance is onderweg, er moet een leven gered worden.

Het is ons gelukt om iedereen opzij te laten gaan voor de ambulance. De ambulance rijdt tot naast de traumahelikopter. En dan gaat de deur open en wordt het slachtoffer op de brancard uit de ambulance gereden. Medische handelingen gaan door, infusen en ander medisch apparatuur moeten van de ambulance in de helikopter gekoppeld worden. Terwijl het slachtoffer dus op de brancard ligt. Buiten bewustzijn heel onbewust vechtend om in leven te blijven. En zich gelukkig niet bewust van alle camera's. 

Ik wil weglopen om mensen nogmaals te vragen om weg te gaan met hun kinderen. Maar krijg dan de opdracht van de medici om te blijven staan omdat het slachtoffer zo in de helikopter getild moet worden en ze handjes daarbij nodig hebben. Van mij en mijn twee collega’s. Ik ga voor de brancard bij het hoofd van het slachtoffer staan zodat deze een beetje afgeschermd is voor alle camera’s. Voor het eerst blij met het te veel vet op mijn heupen dat voor extra afscherming zorgt.

De ambulancemedewerkster heeft er genoeg van. Op de plaats van het ongeval stonden ook mensen met kinderen te filmen en ook daar is door een agent gevraagd aan mensen om weg te gaan. Zij roept naar het publiek: ¨Gaat u alstublieft weg, vooral met kinderen. Dit zouden kinderen niet moeten zien. En moet u zich eens voorstellen dat u hier zelf ligt en er staan zoveel mensen te filmen.¨ Een aantal mensen met kinderen geven gehoor en gaan weg. Maar er komt ook commentaar. Grof commentaar. Genoeg om deze mensen aan te houden voor belediging. Soms is negeren het beste, in dit geval noodzakelijk. Want onze handen zijn nodig om het slachtoffer de ambulance in te tillen. Op het teken van de medici tillen we het slachtoffer de helikopter in. Als dat gelukt is kijk ik naar mijn handen, die onder het bloed zitten. Ik ga voor de ingang van de helikopter staan, weer om af te schermen, en kijk om. Ik heb nog nooit zoveel filmende mensen bij elkaar gezien. Niet te filmen dit...
En ineens zie ik weer voor me hoe ik een aantal jaren geleden met collega’s bij een aangetroffen stoffelijk overschot in de rivier stond. Door de politieboot werd het lichaam tegengehouden zodat het niet verder zou drijven. Het lichaam was boven komen drijven aan de overzijde van de kade van een stad. En op die kade stonden al snel honderden mensen, velen met kinderen. Ook daar konden we niks afschermen. En helaas daar ook niet vertrouwen op het gezonde verstand van veel mensen. 

De ambulance rijdt weg, de deur van de helikopter gaat dicht. Mensen die toch weer dichterbij zijn gekomen worden door ons weer wat naar achteren gestuurd. Omdat de helikopter op moet gaan stijgen. Met diep respect voor de piloot zie ik de traumahelikopter wegvliegen van de toch best krappe parkeerplaats. Snel weg om het leven van dit slachtoffer te behouden. De meeste omstanders zijn dan ook ineens snel weg. Achter mijn collega aan loop ik terug het bureau in. Hij houdt de deuren voor me open zodat ik het bloed van het slachtoffer niet verder verspreidt en snel mijn handen goed en grondig kan wassen.

In het bureau wordt er nagepraat, al tikkend achter de computers, met koffie. Over de ernst van het ongeval, hoe het heeft kunnen gebeuren. Maar vooral wordt de verbazing uitgesproken over het ramptoerisme van zoveel mensen met kleine kinderen. Wij begrijpen daar allemaal helemaal niks van, daar zijn we het over eens.

Als ik naar huis ga en de inmiddels lege parkeerplaats zie ben ik mijn ouders heel dankbaar dat ze mij als kind nooit zulke dingen hebben laten zien. Als volwassene heb ik mijn eigen keuzes gemaakt en heel bewust gekozen voor dit werk. Al weet ik dat zij zich wel eens ernstig zorgen maken over wat ik zie en meemaak. Het is mijn volwassen keuze om soms in hele heftige situaties mijn werk te doen. Mij is geleerd daarmee om te gaan, als kind had ik hier zeker slapeloze nachten van gehad. 

Ik rijd verder. In gedachten bij het slachtoffer die er hopelijk weer helemaal bovenop komt. En bij de kinderen die dankzij de keuze van hun ouders iemand zwaargewond hebben zien liggen op een brancard terwijl ambulancemedewerkers vochten voor het leven van die persoon. Een traumahelikopter is indrukwekkend om te zien. Absoluut. Maar komt om levens te redden, niet om kinderen trauma’s op te laten lopen. 

Bron foto: ANWB Medical Air Assistance

Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd worden en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.

donderdag 3 maart 2016

Voetbalhelden. Column voor Contact

Deze column is gepubliceerd in Contact Zutphen-Warnsveld

Het maakt niet uit waar je opgroeit. Wie je ouders zijn en of ze er voor je zijn. Of je in een grote villa in een rijk land opgroeit of op straat in een stad in Perú. Jongetjes blijven jongetjes en voetballen is vaak het leukste wat er is. Afkomst maakt niet uit. De droom voor velen is om een bekende voetballer te worden. Zo ook de jongetjes in het kindertehuis in Perú waar ik weer terug ben. Sommige kinderen zijn letterlijk van straat geplukt. Onderwijs hebben ze niet of nauwelijks gehad voor ze in het tehuis terecht kwamen. Toch weten ze allemaal wie Messi is en zelfs bekende Nederlandse voetballers kunnen ze feilloos opnoemen. Beter dan ik… 
Voor ik vertrok plaatste ik een oproepje op Facebook met de vraag of mensen nog voetbalshirtjes over hadden. Heel veel kreeg ik er, hartverwarmend. 
De KNVB heb ik een mailtje gestuurd en gevraagd om wat spullen en uitgelegd voor wie ze zijn. Twee dagen later lag er een dikke envelop op de mat met heel veel sleutelhangers, pennen en stickers. Geweldig! Een paar dagen later is mijn rugzak dus vooral gevuld met shirtjes en spullen voor de jongens en vertrek ik naar Schiphol. 
Een paar dagen nadat ik er ben deel ik de shirtjes en de spullen van de KNVB uit. De kinderen zijn door het dolle heen. Voor ieder kind is er een shirtje, sommigen hebben mazzel door hun maat en hebben er twee of drie. 
Het is hier zomer, dus de jongens hebben nog zomervakantie. Drie jongens moeten echter terug naar school om een test opnieuw te doen. Ik mag met ze mee. KNVB-pen, potlood en gum in de hand (nee, geen etui) en in de bus naar school. De voetbalshirtjes dragen ze ook. Ik zet Luis af bij zijn school, betaal het geld voor de test en ga met de twee kleintjes naar hun school om de hoek. Als ik ook daar betaald heb wacht ik op het schoolplein en klets met de ouders die ook wachten. Na een uurtje komt Luis met een grote grijns het schoolplein oplopen. “Geslaagd” roept hij uit. Ik geef hem een dikke knuffel en koop een ijsje voor hem. Even later komen ook de andere twee naar buiten. Ook met blije snuitjes, ook geslaagd. Nog twee ijsjes dus. Als we teruglopen naar de bus houdt Luis de KNVB-pen in de lucht en roept dat de test geslaagd is door de pen. “En door de shirtjes” roepen de andere twee. Ik zeg nog dat ze de testen zo goed gemaakt hebben omdat ze zelf zo slim zijn. “Ja dat is zo”, zeggen ze “maar met deze spullen zijn we echte kampioenen!” 
Daar valt geen woord tegen in te brengen. Kleine kanjers… 
Iedereen bedankt voor de spullen. Het is echt goed terecht gekomen. Volgende week meer uit Perú.