Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.

vrijdag 4 november 2016

Politieblog. Dapper



We staan in de kleine bejaardenwoning, mijn collega en ik. De sporenkoffers hebben we neergezet en we luisteren naar het verhaal van de oude vrouw. 

‘Ik was dus even in de schuur, hier achterin de tuin. Toen ik uit de schuur kwam, stond die dikke man ineens in mijn tuin. Ik ben niet zo bang hoor, ook al loop ik best moeilijk met mijn rollator. Ik heb hem gewoon gevraagd wat hij hier kwam doen. Daar had hij geen antwoord op en toen heb ik hem gezegd dat hij heel snel mijn tuin uit moest gaan!’ 

Deze dame mag dan oud zijn, bang ziet ze er zeker niet uit. De vrouw vertelt verder. 

‘De man liep gewoon hier de tuin uit. Ik ben nog weer even in de schuur geweest en daarna ben ik naar binnen gegaan. Met de traplift ben ik toen naar boven gegaan. Boven aan de trap staat mijn stok, zodat ik daar het kleine stukje nog kan lopen. Zonder kan ik niet. Ik probeerde toen de slaapkamerdeur open te doen, maar dat lukte niet. Heel raar, deze klemde ineens. Ik duwde tegen de deur aan en ineens ging de deur open en toen stond die man daar in mijn slaapkamer! Ik heb gegild en met mijn stok heb ik de man een klap gegeven. Tegen zijn dikke buik, niet tegen zijn hoofd hoor, ik wou hem niet doodslaan. Hij rende toen heel hard de trap af. Ik zag in mijn slaapkamer de lege sieradendoosjes op bed liggen. Ik ben toen naar beneden gegaan- maar ja, dat duurt even hè- en heb de politie gebeld. Die waren er snel! Maar die man was al lang weg natuurlijk. En nu komen jullie dus naar sporen zoeken?’

Ik antwoord bevestigend en zie dan ook ineens de tranen in de ogen bij deze dappere oude dame. We leggen uit wat we gaan doen. Overal waar de man is geweest gaan wij zoeken naar sporen en ook op alles wat hij heeft aangeraakt. De vrouw blijft beneden met familie, wij gaan naar boven om daar het sporenonderzoek te doen. 

Terwijl we boven bezig zijn met ons onderzoek en de vrouw beneden is met familie, zeggen wij tegen elkaar wat een ongelooflijke lafaard die dief is. Want hoe “dapper” moet je zijn om het huis binnen te gaan van een hele oude dame die slecht ter been is, die nog even van de mooie herfstdag gebruik maakt en haar achterdeur open laat staan, omdat ze zich heel veilig voelt in haar huis. En hoe stoer ben je, dat je niet alleen haar sieraden steelt, maar ook haar gevoel van veiligheid wegneemt? 

De stok bekijken we uiteraard ook, maar daar vinden we niks op van de man. Van mij had ze best een beetje harder mogelijk slaan. We hadden namelijk heel graag wat bloed, en dus DNA, gevonden op de stok. En gevoelsmatig had dat ook best een liter of vijf mogen zijn…

Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet 
gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel. 

vrijdag 7 oktober 2016

Reünie. Column voor Contact

Ineens staan ze op het speelplein van de Prins Clausschool. Drie rekstokken. Geel, aan houten palen. Met bewondering en ook een beetje jaloers kijk ik naar de klasgenoten die hangend aan één been oneindig rondjes draaien. Ik kom niet verder dan een koprol of gewoon even op de kop hangen. We zijn met 43 leerlingen de grootste klas van Zutphen. Verstoppertje, knikkeren, springen met een touw op het schoolplein. Een leuke en warme klas. Mijn liefste vriendinnetjes zijn Anna en Miranda. Later als ik groot ben word ik verpleegster in ontwikkelingslanden. Anna en Miranda blijf ik altijd zien. En de rest van de klas natuurlijk ook. Want hoe kan je elkaar nou elke dag zien en later nooit meer? 

Een uitnodiging voor een reünie van de basisschool, 24 jaar na groep acht. Enthousiast zeg ik meteen ja. Op de middelbare school zag ik een aantal klasgenoten van de basisschool nog, daarna nooit meer. Alleen Miranda is altijd gebleven.

De dag van de reünie, 24 jaar na het verlaten van de basisschool. Ineens ga ik terugkijken, krijg er zo’n “Is dit nu later gevoel” van. Veel dromen van toen niet waargemaakt, niet geworden wat ik had willen zijn of wie ik verwacht had te zullen zijn. Ineens kijk ik er tegenop om te gaan. Om die school weer binnen te stappen, de succesverhalen te horen, kinderfoto’s te bekijken. Om geconfronteerd te worden met mijn twaalf-jarige ik die van alles voor zich zag, maar geen seconde dacht aan het leven dat ik als 36-jarige nu leef. 

Twijfel om te gaan. Maar toch stap ik op de fiets. 

De rekstokken zijn niet meer geel en staan op een andere plek. Mijn fiets zet ik tegen de muur, en ik loop de school in. Het lesmateriaal is met de tijd mee gegaan. Uiteraard. Toch veel herkenning. Ik ga op het geluid af en loop het lokaal in waar ik voor het laatst als twaalf-jarige was. De eerste die ik zie is Anna. Verbazing. Een knuffel. Blijdschap. 
Iedereen die er is, herken ik meteen. Weg 24 jaar. “Hoe is het met je, wat doe je nu en waar woon je?” Natuurlijk de vragen die veel gesteld worden, maar ook de herinneringen die opgehaald worden. Niet iedereen is er. Misschien maar beter ook, want deze klas zal nooit meer compleet zijn. Negen maanden na de laatste dag basisschool verongelukte Jordien. Als iedereen er was geweest, was die lege plek nog veel groter geweest. Natuurlijk wordt over haar gepraat, niemand is haar vergeten. Veel herinneringen worden opgehaald, er wordt gelachen. Ook met de oud-klasgenoot die in een rolstoel binnen komt rijden. Weg 24 jaar. We gaan gewoon weer verder. Wel met een drankje, niet aan het rekstok.

Leraren zijn erbij. En ik zie bij hen soms verbazing over wat een aantal zijn gaan doen. Teleurstelling verbergen ze, van sommigen hadden ze meer verwacht. Van mij vast ook. Nee, echt geen VWO gedaan, de HAVO niet eens afgemaakt.

De school moet dicht, we gaan verder in de stad. Eten samen, na afloop nog een drankje. Zoveel te bespreken, zoveel herinneringen. Heel laat kom ik thuis. Plof met een glimlach nog even op de bank, kijk ineens met trots terug op de afgelopen jaren. Ervan overtuigd dat Anna niet nog een keer uit mijn leven verdwijnt. Wat waren we een leuke klas. En wat is iedereen leuk volwassen geworden. Misschien anders dan ooit verwacht. 
Maar iedereen is zo mooi zichzelf geworden. 

maandag 3 oktober 2016

Vieze spelletjes.

Dat een telefoon allang niet meer alleen om te bellen is, is algemeen bekend. Behalve alle social media bijhouden, de krant lezen of het weerbericht bekijken, zijn er natuurlijk nog de spelletjes. 

Kort nadat ik de trotse bezitter was geworden van mijn eerste smartphone heb ik Wordfeud op de telefoon geïnstalleerd. Voor wie het niet kent: Wordfeud is gewoon scrabble. En dat kun je tegen bekenden spelen, maar ook tegen onbekenden door het spel een willekeurig iemand een speluitnodiging te laten sturen. Vervolgens heb je maximaal 72 uur de tijd per beurt om een woord te leggen. Heel simpel, heel leuk, geen echte tijdsdruk. 

Ik speelde het spelletje met bekenden, maar ook weleens met onbekenden. En kwam er al snel achter dat als ik mij laat op de avond verveelde voor de televisie en het spel een willekeurig iemand liet kiezen, ik behalve enthousiaste Wordfeud spelers ook rare vragen kreeg. Want dat kan ook. Chatten via Wordfeud. Dan was er een speluitnodiging door een onbekende geaccepteerd en stond er ineens in m’n scherm: “Wat heb je aan?” of “Heb je zin in me?”

Wordfeud is dus echt één van de sufste spelletjes die er is. Dan verwacht je toch niet dat er mafketels gebruik van maken die denken hun seksleven wat leuker te maken. Mijn profielfoto was (en is) een foto van een konijn. Naam is gewoon het eerste gedeelte van m’n e-mail destijds. Niks bijzonders. Geen reden dus voor idioten om een poging te doen mij tot hele andere spelletjes te verleiden. 

Veel spelletjes heb ik even gespeeld, maar al snel was de lol eraf, Wordfeud doe ik nog steeds. Blijft leuk. Al heb ik wel geleerd om willekeurige uitnodigingen naar onbekenden te sturen vóór 20:00 uur. 

Nachtdienst op een doordeweekse nacht op de meldkamer van politie. Na een druk en hectisch begin wat enkele uren doorging, is het ineens stil. Te vroeg voor de krantenjongen, te laat voor het uitgaanspubliek. Een collega haalt nog koffie en thee voor iedereen. We kletsen wat en dan is iedereen al snel stil. Bijna iedereen kijkt op de telefoon, even Facebook bekijken of een spelletje spelen. Ondertussen de schermen voor ons strak in de gaten houdend. En koffie drinken om niet in slaap te vallen. 

Ineens hoor ik collega Marjon heel hard roepen: “Nou jaaaa zeg, weer zo’n idioot!” Iedereen kijkt op. “Ik nodig gewoon wat willekeurige mensen uit voor Wordfeud en krijg nu voor de zoveelste keer de vraag of ik geil ben!” Iedereen is meteen klaarwakker. Ik zeg dat mij dat ook wel eens is gebeurd, maar Marjon zegt dat het haar wel heel vaak wordt gevraagd. Iemand vraagt wat voor foto ze daar gebruikt. “Gewoon van de hond. En mijn gebruikersnaam is mijn voornaam, eerste letter achternaam en geboortejaar. Niks mis mee dus, gewoon Marjonr69.” De hele meldkamer ligt letterlijk dubbel van het lachen. Het duurt even voordat Marjon snapt waarom wij zo moeten lachen. Haar gebruikersnaam verandert ze diezelfde nacht nog. En niemand had nog koffie nodig om niet in slaap te vallen….

maandag 12 september 2016

Hondenbaan. Politieblog voor Vrouw.nl

‘En opletten hė! Als jullie het huis niet bewaken ruil ik jullie in voor een hond.’ Drie paar ogen onder drie paar hele lange oren kijken me suf aan. Duidelijk niet van plan te gaan doen wat ik ze vraag. Leuk die konijnen, maar als er een inbreker komt heb ik meer vertrouwen in de goede sloten dan in hen. Ik sluit de deuren af, stap in de auto en rijd naar het politiebureau. Tijdens de briefing krijg ik te horen dat ik forensisch onderzoek mag gaan doen in drie verschillende woningen waar ingebroken is. 

Op het eerste adres woont een vriendelijk echtpaar. Ik sta met hen in de woonkamer waar de man uitlegt wat er is gebeurd. Ze zijn een avond uit geweest. Bij thuiskomst zagen ze dat de achterdeur was opengebroken en het hele huis was doorzocht. ‘Ik wou dat de hond wat waakser was’ zegt de man. Hond? Ik heb geen hond gezien. En ook niet gehoord toen ik aanbelde. De man roept vervolgens de naam van het dier en achter de bank komt ineens de grootste hond vandaan die ik ooit heb gezien. Om bang van te worden. De hond kijkt even vriendelijk op om dan weer te gaan liggen. Onwillekeurig schiet ik in de lach en zeg dat de hond geen carrière in het verschiet heeft als politiehond.

Als het sporenonderzoek klaar is rijd ik door naar het volgende adres waar ik wel luidkeels wordt begroet door een klein keffertje dat zich meteen laat horen als ik aanbel. Het hondje heeft waarschijnlijk ook flink geblaft toen de inbreker in huis was, want hij klinkt behoorlijk schor. Dat blaffende honden niet bijten heeft hij ook bewezen, de inbreker kon gewoon zijn gang gaan.

Ik heb blijkbaar een hondenbaan vandaag. Want ook op het derde adres wonen twee honden. Twee flinke rottweilers. Nooit zou ik het aandurven om zomaar een huis binnen te gaan waar twee rottweilers lopen. Ik ben niet zo dapper. De inbreker wel. Als je dan toch zo dapper bent, ga dan wat leuks doen met je leven. Ga bungeejumpen, wordt straaljagerpiloot of glazenwasser van wolkenkrabbers. Ga in ieder geval niet inbreken. Helaas vonden de rottweilers het blijkbaar wel gezellig dat de inbreker er was, net zoals ze het heel gezellig vinden dat ik er ben. Kwispelend lopen ze vrolijk om mij heen terwijl ik het opengebroken raam onderzoek met dactyloscopische poeders, op zoek naar vingerafdrukken. De eigenaresse kijkt hoofdschuddend toe.

Eenmaal thuis zie ik dat mijn huisje net zo is als dat ik het achtergelaten heb. En dat heb ik niet aan de konijnen te danken. Goede sloten en een alarm zijn echt de beste manieren om inbrekers buiten de deur te houden. Want de meeste huisdieren vinden bezoek heel gezellig, ook het ongewenste bezoek. Wat dat betreft is er geen verschil tussen een grote stoere hond of een flink konijn. 

Toch heb ik stiekem de hoop dat als er ooit een inbreker komt, de konijnen geluisterd hebben met die grote oren van ze en hun tanden in de inbreker zetten in plaats van in mijn kabels… 


zondag 4 september 2016

Herinneringen. Politieblog voor Vrouw.nl

Ik sta in een kleine tussenwoning waar ingebroken is. Mijn sporenkoffer staat op de vloer, de lamp heb ik in mijn hand. Tegenover mij een ontroostbaar ouder echtpaar. Ze laten mij de chaos in de woning zien; de inhoud van bijna alle kasten en laden ligt op de vloer. Enveloppen zijn open gescheurd, foto’s zijn vertrapt. Sieradendoosjes, kleding, bankpapieren en tekeningen van de kinderen. Hun hele geschiedenis, hun hele leven, ligt letterlijk op de vloer. Aan mij de taak om daar sporen van een dader op of tussen te vinden. Op een witte envelop met een zwarte rand zie ik een schoenspoor van een inbreker. De vrouw barst in huilen uit als ze het ziet. Het is de rouwkaart van haar vader. Als ik de lege sieradendoosjes onderzoek zijn ze beiden in tranen. De trouwringen van overleden ouders zijn weg. Net als de zilveren dasspeld die hij kreeg bij zijn pensioen en de parelketting van haar overleden zus. Ik doe alles wat ik kan om zoveel mogelijk sporen van de daders te vinden zodat zij hopelijk opgepakt kunnen worden en de spullen terugkomen bij deze lieve mensen. 

De waarde van de gestolen goederen interesseert hen niet. Daarvoor zijn ze wel verzekerd. De herinneringen die eraan hangen, daar gaat het om. Herinneringen zijn niet in geld uit te drukken en niet te vervangen. Geen inbreker die daar aan denkt of rekening mee houdt. En daarmee dus onvoorstelbaar leed aanricht. 

Als ik een paar uur later thuiskom zie ik op de deurmat de krant liggen die mijn vader altijd brengt op zaterdag. En een envelop met onmiskenbaar zijn handschrift. Geen enkele e is hetzelfde geschreven, zelfs de drie xxx onderaan zien er alledrie anders uit. Een glimlach op mijn gezicht, ik schrijf namelijk net zo onregelmatig als hij. Op de envelop staat geschreven dat zijn broer op bezoek is geweest en een foto voor mij heeft meegebracht. Nieuwsgierig open ik de zorgvuldig gesloten envelop en haal de foto eruit. 

Ik zie op de foto een jonge vrouw met een raar kapsel en een veel te grote bril. Ze houdt trots een baby in haar armen, een meisje. Lachend kijkt de jonge vrouw in de camera, ondertussen het hoofdje van de dikke baby goed ondersteunend. Naast haar zit een man. Een man met donker, net iets te lang haar. Hij wordt kaal, dat is bovenop zijn hoofd al te zien. Hij heeft een donkere baard en kijkt niet in de camera. Hij kijkt vol liefde naar de baby die de vrouw in haar armen heeft. De meubels op de achtergrond zijn van donker hout. Veel boeken en planten, in de kast een boeren-bontservies. 

De baby, dat ben ik. De jonge mensen zijn mijn ouders in 1980. Mijn moeder heeft al jaren een andere kapsel en haar brillen gaan met de mode mee. Van zijn baard heeft mijn vader lang geleden al afscheid genomen. Hij is veel kaler geworden, het donkere haar is inmiddels grijs.

De foto lijst ik in en zet ik op de kast. Onbetaalbaar deze foto, een mooie herinnering. Ik moet weer aan de mensen denken waar ik eerder deze dag was. En hoop dat we bij hen ook de herinneringen terug kunnen brengen. 

maandag 8 augustus 2016

Politieblog. Hendrik Jan van Houten.


Twaalf jaar ben ik, als je in 1992 met een buurjongen ineens opduikt bij ons knikkerveldje in de straat in Zutphen. We zitten allebei in groep acht, maar op verschillende basisscholen. Je bent de eerste op wie ik ooit verliefd ben. Geen idee wat ik er mee moet, behalve hopen dat je weer eens met de buurjongen mee komt zodat ik met je kan knikkeren. Je bent beter dan ik. Aan het einde van de middag heb je al mijn knikkers. Je bent anders dan alle anderen met wie ik knikker. Want je geeft de gewonnen knikkers terug. En soms nog een paar extra ook. Jij speelt niet om de knikkers, jij speelt om het spel. Niet passend bij een twaalf-jarige. Niet alleen daarom vind ik je speciaal. Je bent ook een mooi jongetje. Met je bruine haar en je mooie ogen en je altijd vriendelijke karakter. Ha-Je noem je jezelf. Hendrik Jan is denk ik niet stoer genoeg… 

Een paar maanden later gaan we naar dezelfde middelbare school. We komen in andere brugklassen, maar hebben wel contact in pauzes en buiten schooltijd. We doen wat alle brugklassers doen. Wat rondhangen, de stad in, op de fiets naar het zwembad, blijven hangen en kletsen op het schoolplein na schooltijd. Niks bijzonders eigenlijk. Maar heel bijzonder voor een stel brugpiepers die de wereld aan het ontdekken zijn.
In de zomervakantie tussen de brugklas en de tweede klas word je veertien en dat word gevierd. Je woont in de binnenstad van Zutphen en voor de deur is een trapje. En daarop staat een groot bord waarop jouw feestje is aangekondigd. Het is een leuk feestje, één van de eerste feestjes waar geen ouders bij zijn.

Zoals het gaat met middelbare scholieren gaan we allebei ons eigen weg. Andere vrienden, andere interesses. Al ben ik nog eens verliefd op je en zoenen we ook wel eens. Na de middelbare school hebben we geen contact meer, we komen elkaar niet meer tegen. Vaak vraag ik me af wat je bent gaan doen. Sommige mensen vergeet ik gewoon niet omdat ze een bijzonder plekje hebben.

En zo word het 2003. Ik werk dan twee jaar bij de politie. Op een avond zit ik voor de televisie naar Tros Vermist te kijken. En ineens hoor ik jouw naam en zie ik jouw foto. Nog steeds een mooie jongen. Maar je bent vermist. 

Jij? Vermist? Zo’n vrije, bijzondere jongen? 
Ik zit op de bank, maar heb het gevoel dat ik in een gat val als ik hoor over psychoses en dat je medicatie nodig hebt. 
Jij?? Die leuke jongen die ooit zijn knikkers aan me gaf? In het laatste contact dat er is geweest met je familie heb je ze verteld dat je op Mallorca bent en daar werkt. En sindsdien is het stil, je familie krijgt geen contact meer met je. Ze doen alles om je te zoeken. Je bent vermist en je wordt gemist. Heel erg gemist. De uitzending blijft in mijn hoofd spoken. 

Waar ben je toch? 
Wat is er met je gebeurd?
Wat heb je gedaan?

Een paar jaar later ga ik bij de forensische opsporing werken. Al snel begin ik daar met DNA afname van familieleden van langdurig vermisten. Mensen die al in de jaren ´80 en ´90 vermist zijn geraakt en waarvan het DNA van de familieleden in de DNA databank vermisten moet worden opgenomen. Een speciale DNA databank waarin DNA van vermisten of familieleden van vermisten is opgeslagen. Maar ook het DNA van ongeïdentificeerde lichamen of delen van lichamen. Immers, wat in de vorige eeuw niet kon, kunnen we nu wel. We staan niet stil bij de politie, we ontwikkelen nieuwe technieken. Om misdrijven op te lossen, maar ook om onbekende doden een naam te geven. Niemand mag zonder naam in een graf liggen. Op de internetsite van vermisten kijk ik vaak naar je, hopend dat je er ineens niet meer tussen staat omdat je gevonden bent. Je bent buiten mijn werkgebied als vermist opgegeven. En daarom ga ik niet met je vermissing aan het werk. Niet actief in ieder geval. Op Facebook volg ik de site die je familie heeft opgezet op de voet.

Tot 2013. Ik sta op het punt om een lange reis te maken, maar krijg de vraag of ik nog even DNA wil gaan afnemen in een vermissingszaak. Er is een gezichtsreconstructie gemaakt van een man die jaren geleden overleden is aangetroffen. En in die zaak is een naam genoemd. Jouw naam Hendrik Jan van Houten. En van je moeder moet DNA afgenomen worden. En omdat ze in mijn werkgebied woont, wordt aan mij gevraagd of ik het wil doen. Even twijfel ik. Wil ik echt naar je moeder? Maar de twijfel is snel weg. Ik ga zelf. Ik wil niet eens dat iemand anders gaat. 
Uiteraard heb ik de foto’s van de gezichtsreconstructie gezien, maar ik heb geen seconde aan jou gedacht. Je lijkt er niet op, je bent het niet. Maar het DNA van jouw familie moet wel in de DNA-databank vermisten worden opgenomen. Want misschien ben je wel ergens anders dood aangetroffen en lig je ergens begraven zonder naam. Ik wil er niet aan denken, maar ben realistisch genoeg om te beseffen dat het waar kan zijn. Dus ik bel je moeder en ik kan meteen naar haar toe.

Ze woont allang niet meer in het huis in de binnenstad. Ik bel aan, legitimeer mij als zijnde politie. En ik zeg meteen dat ik je gekend heb. Ze is verbaasd. Maar ook blij dat ik je heb gekend. We drinken wat en ik vertel haar mijn herinneringen aan jou. En ik leg haar uit waarom ik nu bij haar op de bank zit. Wat een lieve vrouw. Ik laat haar de foto’s zien van de gezichtsreconstructie. Ook zij is ervan overtuigd dat jij het niet bent. Maar om daarover zekerheid te krijgen heb ik haar DNA nodig. En ook om aan te tonen danwel uit te sluiten dat je ergens anders gevonden bent. Dus ik neem haar wangslijm af zodat daarvan een DNA-profiel gemaakt kan worden. We praten nog wat en dan ga ik weg. Het DNA van andere familieleden elders in het land is door andere collega’s afgenomen. Het onderzoeksteam zal contact houden met je familie.

Ik vertrek voor langere tijd naar Zuid-Amerika, maar zodra ik internet heb kijk ik op nieuwssites of er al iets bekend is. Maar dat gebeurt niet. Zelfs nu, drie jaar later, weten we niet wie de onbekende dode is. En we weten ook niet waar jij bent Ha-Je.
Waar ben je toch? Waar ben je heen gegaan? Wat is er gebeurd? Alle knikkers in de wereld heb ik er voor over om jou te vinden. Je wordt gemist. Door je lieve familie. Door je vrienden. 
Ik ben geen familie en geen vriend. Misschien weet je niet eens meer wie ik ben. Maar ik wil dat je terug komt. En niet omdat ik bij de politie werk en dus zaken op moet lossen, maar wel gewoon omdat ik Henrieke ben. En nog heel goed weet wat voor bijzonder persoon je was. 
En hopelijk nog steeds bent.
Ergens…

Voor meer informatie over de vermissing van Hendrik Jan van Houten en tips ga naar:


Deze blog is geplaatst met toestemming van de familie van Hendrik Jan.

donderdag 16 juni 2016

Politieblog. Geniet van het leven.


Ik ben in een diepe slaap als ik rond 02:00 uur wakker word gebeld door mijn teamchef. Er zijn twee dode kinderen gevonden in een woning. Hij vraagt of ik erheen wil gaan om met collega’s het forensisch onderzoek te doen. Ik kan rechtstreeks vanuit huis met mijn eigen auto gaan, er zijn al genoeg collega’s met een dienstauto en materieel daar. Ik zeg hem dat ik zo snel mogelijk ga en zet gauw een bak koffie om wakker te worden. Twee dode kinderen, geen fijn vooruitzicht. Als ik aangekleed ben en de koffie op heb, rijd ik in mijn eigen gele autootje naar de woning. Er is al flink opgeschaald, er zijn heel veel collega’s aanwezig: agenten, tactische recherche, teamleiders TGO (Team Grootschalig Opsporing) en wij van de forensische opsporing. 

We verdelen de taken en ik ga met twee collega’s de woning binnen. Mensen van de ambulance zijn al met agenten binnen geweest. Zij hebben gekeken of er levens te redden waren. Niet dus. Daarop hebben zij zo snel mogelijk de woning verlaten om geen sporen te vernietigen. Wij trekken de beruchte witte pakken aan en lopen onder de rood-witte politielinten door naar de woning. 
Bij de voordeur zie ik een bordje met de tekst: ‘Geniet van het leven, het duurt maar even’. Ik wijs mijn collega’s er op. Wat een absurde tekst in een woning waarin twee dode kinderen liggen.

We zien dat alle deuren in de woning gesloten zijn. Dat is goed, zo blijven de sporen het best bewaard. Maar ergens achter één van de gesloten deuren liggen twee dode kinderen. Een collega zei dat ze in de slaapkamer liggen, maar achter welke deur is de slaapkamer? Beide andere collega’s hebben kinderen. Ik niet en besluit daarom voorop te gaan. Ik open de deuren één voor één. Bij elke deurklink twijfel ik even, bang voor wat ik ga zien. Maar achter elke deur die ik open, is niks bijzonders te zien. Wanneer ik bij de laatste deur aankom, weet ik dus al zeker wat we aan gaan treffen. Heel voorzichtig open ik de deur op een kier. Mijn zintuigen staan op scherp. 

Achter die deur zien we de lichamen van de twee kinderen. Alle drie blijven we heel stil staan. Heel even voel ik tranen in mijn ogen. Maar ik moet professioneel blijven, en dat kan ik. Als ik had geweten wat er met de kinderen zou gaan gebeuren, dan was ik hier eerder geweest om dit te voorkomen. Maar ik wist het niet. Niemand wist het. Alles wat we nu kunnen doen is ons werk. En dat is de sporen zoeken van de persoon die hiervoor verantwoordelijk is. Zodat hij of zij gestraft wordt. Maar op dit moment heb ik er alles voor over om de kinderen levend te zien. 

We starten ons forensisch onderzoek en praten steeds de tactische recherche bij. Een heel uitgebreid en gedetailleerd onderzoek volgt. De woning wordt minutieus onderzocht. Dan worden de kinderen opgehaald door de rouwwagens. Ik til ze één voor één op om ze in de lijkenzakken te leggen die mijn collega’s open houden en onder de lichaampjes schuiven. Het voelt mooier en respectvoller om de kinderen alleen op te tillen dan om met z’n tweeën op een onhandige manier in een krappe ruimte een klein lichaampje in een lijkzak te leggen. Als ik één van de kinderen in mijn armen houd, kijk ik naar het gezichtje. En ik besef ineens hoe ik hier sta, met het levenloze lichaam van een heel mooi kind in mijn armen, tegen me aangedrukt, omdat ik anders het gewicht niet kan dragen. Het raakt me diep.

Wanneer de rouwwagens weg zijn loop ik de woning uit, pak in de regiewagen een bak koffie en loop naar buiten. Achter de wagen, uit het zicht van de pers, drink ik de koffie en ik praat met een collega over het gevoel dat ik had. Het gevoel van een dood kind in mijn armen. Ik moet het kwijt, het is even teveel.

De dagen, weken en maanden erna zijn we bezig met processen-verbaal en verdere onderzoeken. De kinderen zullen nooit meer levend worden, de dader moet gestraft worden. En dat gebeurt. Na enige tijd wordt de dader opgespoord en veroordeeld. 

Daarmee is de zaak voor mij klaar. Ik kijk met volle tevredenheid terug op het onderzoek met alle collega’s. We hebben met z’n allen goed en mooi werk verricht. Met de tijd en alle andere zaken waar ik mee bezig ben, denk ik niet vaak meer aan de twee kinderen, al zal ik hun namen en gezichten nooit vergeten. Wel moet ik altijd aan ze denken als ik de tekst ‘Geniet van het leven, het duurt maar even’ ergens lees. Ik heb echt een hekel aan die zin gekregen. 

Enkele jaren later rijd ik op een mooie zonnige dag terug naar huis, na een bezoek bij een oud-collega. Ik rijd binnendoor, de snelwegen vermijdend. Ik ben vrolijk en zing hard en vals mee met de radio. Het is oppassen op de smalle wegen, er zijn ook veel fietsers en motorrijders op pad. Plots zie ik de wijk waar we de kinderen vonden. In een opwelling sla ik linksaf richting de woning. Ik besluit ineens de wijk in te gaan en te kijken of de woning er nog staat. Waarom weet ik ook niet. Ik keer nooit terug naar plaatsen-delict. Ik kom wel vaker langs woningen waar ooit ingebroken is, waar iemand zelfmoord heeft gepleegd of waar een ander misdrijf heeft plaatsgevonden, maar ik ben nooit bewust terug gegaan naar een plek. Dit is de eerste keer. 

Wanneer ik mijn auto parkeer, realiseer ik me dat ik met dezelfde gele auto op dezelfde parkeerplaats sta. Ik loop op hakken, heb een jurk aan en mijn haar is los, het is onmogelijk dat iemand me herkent zonder het witte pak. Hoewel ik er maar twee keer was destijds, weet ik toch nog feilloos de weg. Wanneer ik dichterbij kom, zie ik het gehate bordje met de tekst bij de voordeur. Ik loop niet verder, ik kan het niet. Ik heb genoeg gezien. Ik loop terug naar mijn auto en rijd naar huis. 

Thuis bel ik een vriendin en zonder dat ik haar iets uitleg, vraag ik of ze zin heeft om mee te gaan naar een terrasje, gewoon even lekker in de zon zitten. Dat heeft ze gelukkig. We drinken in de zon gezellig een wijntje en kletsen over van alles en nog wat. Maar ik zeg niet wat ik die middag gedaan heb. Ik wil alleen maar even genieten.

‘Geniet van het leven, het duurt maar even’. De tekst is mooi. En waar. Maar zal voor mij nooit meer juist zijn. 


Zonder mijn toestemming mogen mijn teksten niet gekopieerd worden. Linken mag uiteraard wel. 

donderdag 19 mei 2016

Politieblog. Sleutelkastjes.


‘Ik werd wakker, omdat er iemand in mijn slaapkamer was. Hij stond naast me en was aan het rommelen in mijn nachtkastje. Ik was echt even verstijfd van schrik hoor, maar wist ook niet of ik nou droomde of toch echt wakker was. Ik weet niet waarom, maar ik begon te schreeuwen. En ben op mijn manier zo snel mogelijk uit bed gestapt. En toen rende hij heel hard weg. Wil je echt geen koekje bij de koffie?’

Als forensisch onderzoeker zit ik in een bejaardenwoning, aan tafel bij een hele leuke dame van 96 jaar. Een dappere leuke dame. Ze is 60 jaar ouder dan ik. Haar lijf heeft wel te lijden onder haar leeftijd, maar mentaal is ze net zo bijdehand als ik. Maar enorm geschrokken is ze natuurlijk wel van die "dappere joge vent die ’s nachts naast haar bed stond om haar spulletjes te stelen. 
En daarom drink ik eerst koffie met haar, zij een beetje trillend, voor ik aan mijn sporenonderzoek begin waarmee ik hopelijk die lafaard kan vinden die voor deze dappere 96-jarige dame op de vlucht sloeg.

Ze praat honderduit. Over hoe ze al 17 jaar geleden haar man verloor. En sindsdien dus alleen is, maar toch altijd heeft geprobeerd zoveel mogelijk te genieten van het leven. Dat zo oud worden wel leuk is, maar dat velen om haar heen weg vallen en haar kinderen inmiddels ook de bejaarde leeftijd hebben bereikt. 
Ik schat haar lengte op 1.50 meter, haar gewicht op nog geen 50 kilo. Een kleine, fragiele oude vrouw. En toch sloeg die inbreker op de vlucht voor haar. Gelukkig maar. Als hij haar de mond had gesnoerd of een duw had gegeven had ik hier ongetwijfeld geen koffie met haar gedronken. Dan was dit een heel ander onderzoek geworden.

Mevrouw wordt met haar verzorging geholpen door de thuiszorg. En om haar woning in te kunnen hangt er een sleutelkastje naast haar voordeur. Het kastje kan geopend worden met een code die bekend is bij de thuiszorg. Voor de dagelijkse verzorging maken ze hier gebruik van. Maar ook als ze ten val komt of zich ineens niet goed voelt en op de alarmknop drukt die ze om haar nek heeft hangen. Dan kan er altijd iemand meteen de woning in. Een heel mooi systeem. 

Helaas is het sleutelkastje opengebroken, waardoor de inbreker zonder schade te maken de woning in kon met de sleutel. Ik heb nooit respect voor inbrekers. Maar voor deze lafaard al helemaal niet. En vinden zal ik hem. Daarom zet ik tijdens het sporenonderzoek alles op alles om sporen van hem te vinden. Daarna drink ik nog een keer koffie met haar. Ze krijgt nog dezelfde dag een nieuw sleutelkastje. Een betere. Eigenlijk wil ze niet meer zo’n sleutelkastje. Maar het moet wel. Als er iets met haar gebeurd, dan moet men naar binnen. Ik begrijp haar zorgen en vraag me ondertussen af hoe gerust ik zelf zou zijn met een kastje met daarin mijn huissleutel naast mijn voordeur…
Het is helaas nodig. En ik kan alleen maar hopen dat ze toch goed slaapt de nachten die volgen. En nog flink blijft genieten van het leven. En dat ik met mijn sporen de dader vind.

Voor inbrekers heb ik nooit bewondering. Maar de inbrekers die oude mensen zo de stuipen op het lijf jagen, daar heb ik echt geen woorden voor. Ze hebben zelf toch ook opa’s en oma’s? En een beetje stoere inbreker gaat met een touw via het dak naar binnen om vervolgens de alarmsystemen te ontwijken, zoals Tom Cruise in Mission Impossible. Die staat niet laf midden in de nacht naast een hoogbejaarde dame.

Een paar dagen later sta ik bij mijn oma van 89 jaar voor de deur. Het is zondagmorgen, nog erg vroeg. Voor een familie aangelegenheid haal ik haar diep in de Achterhoek op, om daarna samen naar het westen te rijden. Ik bel aan en kijk ondertussen met argusogen naar het sleutelkastje naast de deur. Ik controleer of het ding schadevrij is en of de code wel is veranderd na het openen van het kastje. Alles in orde met het kastje. Dan doet oma de deur open. Ze kijkt een beetje ondeugend.

‘Ha kind, ooooh, heb hier al een heel spektakel gehad vanmorgen!’
‘Wat is er gebeurd dan oma?’
‘Ik heb me verslapen. Maar toen stond die aardige mevrouw van de thuiszorg voor de deur, en die kon niet naar binnen. Ze heeft heel vaak aangebeld, maar dat heb ik niet gehoord. En toen heeft ze opgebeld, maar dat heb ik ook niet gehoord. Ik kan me niet herinneren wanneer ik me voor het laatst verslapen heb. Maar zij maakte zich natuurlijk grote zorgen. En toen is ze naar iedereen gaan bellen die op de lijst staat, om te vragen of zij wisten waar ik was. Maar niemand wist dat natuurlijk. Niet zo gek, want ik lag gewoon te slapen.’
‘Maar oma, de sleutel van het huis is toch gewoon in het sleutelkastje? Die kan ze toch openen met de code en dan gewoon het huis ingaan?
‘Ja, echt niet. Ik ken de code en heb de sleutel eruit gehaald. Je leest zoveel narigheid over inbrekers die de kastjes openbreken en dan naar binnen gaan. Nee hoor, dat moet ik niet hebben!’
‘Maar oma, als er nou wat gebeurt, als je valt en gewond op de grond ligt en je drukt op de alarmknop, dan moeten ze toch naar binnen kunnen! De familie woont ook niet direct om hoek!’
‘Dat risico moet ik dan maar lopen. En dan slaan ze maar een raam kapot! Kom we gaan, het is al laat.’

Mijn lieve eigenwijze oma. Schijnbaar nooit snel onder de indruk. Als ik in uniform aan de deur sta pakt ze mijn politiepet af. Maar ondertussen...

De ramen en deuren zijn voorzien van hele goede sloten en het dikke dubbele glas wordt niet zomaar kapot geslagen. Ik moet er niet aan denken dat ze ten val komt en niemand de woning inkomt. Aan de andere kant moet ik er ook niet aan denken dat zo’n laffe inbreker naast haar bed staat. Het enige waar ik dus aan kan denken is dat deze inbrekers zo snel mogelijk achter de tralies moeten. 

Deze vrije dag ga ik met mijn oma op stap. En ben ik in gedachten toch ook weer even bij de 96-jarige lieve dame. Die hopelijk weer net zo goed slaapt als mijn zich verslapende omaatje.

Volgende blog: 16 juni. 
Zonder mijn toestemming mag de tekst niet gekopieerd worden, linken mag uiteraard wel.


vrijdag 29 april 2016

Politieblog. Waar blijven ze nou?



Een rustige zondagavonddienst op de politie meldkamer in Oost-Nederland. Naast mij zit een collega die net als ik voor 50% werkzaam is op de meldkamer. Hij werkt de andere 50% op straat als agent.

Telefoon. Ik neem op.

‘112 politie, uit welke plaats belt u?’
‘Kunnen jullie alsjeblieft heel snel komen, papa slaat mama!’

Aan de fluisterende stem te horen heb ik een meisje van een jaar of 14 aan de telefoon. Ze klinkt doodsbang. Ze geeft me haar adres.

Ik maak meteen een melding met de dan nog summiere info en zet deze op prio 1. Hier moet namelijk heel snel iemand heen. En terwijl mijn collega drie politieauto’s naar het adres stuurt en ze toestemming geeft om met toeters en bellen te rijden, zie ik op één van de vele schermen voor mij dat die drie auto’s net op dat moment door andere meldingen niet in de buurt zijn. 

Mijn prio 1 is om zoveel mogelijk informatie van het meisje te krijgen en haar aan de lijn te houden. Ik vraag naar haar naam en hoe oud ze is. Ze zegt haar naam en dat ze tien jaar is en verstopt zit op zolder met een telefoon die ze ergens kon pakken.

‘Weet je waar je mama nu is?’ 
‘Op de wc, ze moet overgeven’
‘En papa?’ 
‘Beneden. Wat moet ik doen als hij boven komt?’ piept ze.

Ik zeg dat de politie naar haar onderweg is en dat ik met haar blijf praten tot de politie naast haar staat.

‘Als papa boven komt, dan leg je de telefoon naast je neer, op de kop, dan ziet hij niet dat je belt, maar weet ik wat er gebeurd.’

Ik moet er werkelijk niet aan denken dat die man naar boven komt en haar wat aan doet. Ik kijk op het scherm waarop ik de politieauto’s zie rijden en wil ze wel naar voren duwen. Al weet ik dat de collega’s die naar de melding rijden alles doen om er zo snel mogelijk te zijn.

‘Heb je nog broertjes of zusjes?’ 
‘Mijn zusje is acht maanden en mijn broertje twee jaar. Ze zijn beneden.’

Ow shit, ook dat nog. Er zal toch niks met die kinderen gebeuren? En heeft de moeder medische hulp nodig? 

Alles wat het meisje me vertelt type ik in het meldingenscherm en dat geeft mijn collega door aan de aanrijdende collega's in de politieauto’s. Ze is nog maar tien, maar ze klinkt zo wijs. Veel te wijs, veel te oud. Papa heeft geen wapens, hij slaat met zijn handen. Nee, ze heeft geen bloed gezien. Er is een grote hond, die zit in de achtertuin.

Terwijl ik haar gerust blijf stellen door te zeggen dat “we” eraan komen, vertelt ze precies wat ik weten moet. Voor haar veiligheid, maar ook voor de veiligheid van de collega’s die aanrijdend zijn.

‘Waar blijven ze nou! Ze zitten toch vlakbij!’

Het meisje barst in huilen uit, maar probeert dit zonder geluid te doen. Ik bijt op mijn onderlip. Vijf minuten zijn er pas om. Het voelt als vijf uur.

‘Hij mag echt niet weten dat ik bel, dan wordt hij nog bozer’ snikt ze.

Ik zeg haar dat ik heel trots op haar ben. Dat ze haar moeder heel goed helpt en dat het zo goed van haar is om 112 te bellen. Gevoelsmatig kruipen de auto’s over het scherm, al weet ik beter.

‘Hij komt naar boven, hij komt naar boven!’

Fluisterend schreeuwen, het kan. M’n hart slaat over en ik vraag haar wat ze hoort. Het blijkt de deur te zijn van de woonkamer. Ze hoort haar moeder huilen.
De man loopt de trap op en dan weer terug naar beneden. Het geweld lijkt dan gestopt te zijn, ze hoort niks meer. Maar niks horen kan ook wat anders betekenen.

Nog nooit heb ik me zo machteloos gevoeld. Ik kan niks doen achter al die schermen aan de telefoon. Ik kan alleen maar met haar praten. Ik wou dat ik vleugels had om binnen een minuut naar haar toe te vliegen en haar vast te pakken en veilig van die zolder af te trekken.

De eerste politieauto nadert de plaats. ‘Ze zijn er bijna, echt waar’ zeg ik. Dat is niet helemaal waar, maar ik weet niet meer wat ik zeggen moet op deze kreet om hulp. Ik blijf met haar praten, haar geruststellen en informatie vragen over wat ze hoort.

En dan zie ik de eerste politieauto de straat inrijden. En dat zeg ik haar. 

‘Henrieke, ze zijn er hoor.’ zegt de collega naast me. Dat is geweldig, maar ik hang niet op. Niet voordat ik zeker weet dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik kan en wil haar figuurlijk niet loslaten voor ik 200% zeker ben dat ze veilig is. 

‘Ik hoor stemmen beneden’ zegt ze angstig. 
‘Ik denk dat die stemmen van de politieagenten zijn. Ze komen je helpen, en je moeder ook.’
‘Er komt iemand de trap op, er komt iemand de trap op!’ Paniek in haar stem.

‘Henrieke, ze zijn er hoor, hang maar op’ zegt mijn collega naast me weer.

Ik hang niet op. Ik hoor een vriendelijke vrouwenstem tegen het meisje praten. Dat moet een collega zijn. Een collega die ik wel kan zoenen. Ik vraag het aan het meisje. Of er een agente naast haar staat. Huilend zegt ze dat er iemand van de politie naast haar staat. Ik hoor de opluchting in haar stem. Ik zeg haar dat ik op ga hangen en dat ik zo trots op haar ben dat ze gebeld heeft.

Als de verbinding verbroken is, voel ik ineens hoe moe ik ben.

Als ik na lange tijd de collega’s weg zie rijden van het adres, bel ik ze op. Ik moet weten hoe het met het meisje is. En voel me pas weer een beetje ontspannen als zij me vertellen dat het goed met haar gaat.

De vader werd aangehouden, moeder bleek niet echt gewond te zijn. Alle drie de kinderen waren ongedeerd. Hulpverlening voor het gezin werd opgestart.
Dankzij dat kleine dappere meisje op zolder. 


Volgende politieblog: 19 mei


Copyright H.E. Schoonekamp. Zonder mijn toestemming mogen mijn verhalen niet gekopieerd en/of gepubliceerd worden. Linken mag uiteraard wel.